Ik heb al vrij jong geleerd met kinderen om te gaan, want ik was zelf een kind. En al opgroeiende ontstond er een bepaalde tegenstrijdigheid, zo noem ik het zelf tenminste, want aan de ene kant was ik als kind al erg zelfstandig en aan de andere kant bleef ik altijd maar een kind. En wat is er nu eenvoudiger dan met soortgenoten omgaan, en hoe lastig is het voor een kind dan soms om met volwassenen om te gaan en ze te begrijpen.
En ergens in mijn leven werd ik vader, een kind werd vader van twee dochters en zou dan plotseling volwassen moeten zijn. Dat vader zijn lukte prima maar het volwassen zijn ging mij niet altijd even goed af want ik vond het altijd veel leuker om samen met mijn kinderen kind te zijn. En aangezien de moeder van mijn kinderen dat niet altijd even goed begreep, en ik mij dan juist als een kind gedroeg en liever samen met de andere twee kinderen kattenkwaad uithaalde, ging dat wel eens niet goed.
En sinds een paar jaar is er ineens een kleinkind en dan weet je ineens dat je geboortedatum je vertelt dat je geen kind meer bent, maar tegelijkertijd blijkt dat tegenstrijdige gevoel er nog altijd te zijn tussen het weten dat je volwassen bent en het ‘weten’ dat je een kind bent. En de tegenstijdigheid is dan ook nog eens dubbel omdat het een strijd is tussen voelen en weten. En natuurlijk weet ik dat ik af en toe streng moet zijn omdat Luuk anders niet leert dat hij ook bij Oma & Opa aan tafel moet blijven zitten tot wij klaar zijn met eten, en natuurlijk moet hij ook met een vork eten, maar tegelijkertijd moet hij ook vooral zijn bord aflikken en zijn gezicht onder smeren, door de plassen stampen, glijbanen op klimmen waar je eigenlijk nog helemaal niet op mag omdat je nog kleiner bent dan één meter, het bad bijna leegspetteren en iedereen voor apenkop uitmaken.
Het is zó leuk om kind te zijn, vooral als je daarna tegen een Opa aan mag liggen om samen Chuggington te kijken.